U bent hier
Kris Van Dijck, 20 jaar Vlaams parlementslid
Op 2 december werden Geert Bourgeois, Marino Keulen en Kris gehuldigd voor hun twintigjarig mandaat. Na voorzitter Peumans en viceminister-president Crevits kwamen de drie jubilarissen aan het woord. Hieronder het dankwoord én de boodschap van Kris zoals opgetekend in de notulen van het parlement:
Voorzitter, leden van de regering, nu verspreid in het halfrond, dames en heren collega’s, beste vrienden en genodigden op de publiekstribune, en voor de gelegenheid vandaag ook beste medewerkers van het parlement,
Ik heb hier vaak gestaan, en toch voel ik me hier nu een beetje onwennig. Vooreerst wil ik mijn twee medejubilarissen feliciteren. Met Marino kwam ik hier in 1995 binnen, en met Geert heb ik zeer intense jaren beleefd. Daarmee refereer ik in het bijzonder aan de jaren waarin we door de woestijn stapten. Ze hebben ook allebei iets gemeenschappelijks, dat hier nog niet is vernoemd. Ze hebben me allebei ooit benoemd tot burgemeester: Marino in 2006, Geert in 2012.
Ik dank ook de voorzitter en de viceminister-president voor de mooie woorden. Geert zei dat hij zich een beetje onwennig voelde. Wel, ik vind het eens leuk om mooie woorden te horen vóór je sterft. (Gelach)
Dames en heren, toen ik op 13 juni 1995 mijn eed aflegde – dat was nog in het gebouw van de Kamer –, ging voor mij toch eigenlijk ook een jongensdroom in vervulling. net als bij Geert. De meeste jongens willen piloot worden, of iets anders, maar voor mij was lid van het parlement worden hét. En niet zomaar een parlement. Liefst nog van óns parlement, een parlement waarvoor generaties van de Vlaamse beweging hebben gestreden. Op mijn kamer hing er nog een affiche met daarop ‘Vlaams Parlement NU’, getekend: Volksunie.
In die twintig jaar heb ik ook wel een en ander meegemaakt. Voorzitter, ik zal geen misbruik maken van de mij toegemeten tijd. Ten behoeve van het publiek vanboven: dat is dus nooit zo, dat is uniek.
Ik herinner me nog zeer goed de eerste drie jaar in de commissie Onderwijs, met minister Luc Van den Bossche. Dat was een minister die ons alert maakte. Voor we een vraag durfden te stellen, dachten we twee keer na en gingen we alles nog eens dubbelchecken, want als een vraag in zijn ogen dom was, dan liet hij ons alle hoeken van de kamer zien. Sta me toe te zeggen dat ik vind dat hij gelijk had.
Ik raakte in die tijd ook dik bevriend met Jean-Marie Bogaert en wijlen Chris Vandenbroeke, en al snel werden we hier in huis – en sommige onthaalmedewerkers waren er toen al bij – de drie musketiers genoemd.
Ik denk aan de beginperiode van de N-VA, van 2001 tot 2004. Ik was algemeen secretaris, Geert was voorzitter en hier zaten we met drie: Jan Loones, Chris Vandenbroeke en ikzelf. We waren verwezen naar de achterbanken, want we pasten niet meer in het plaatje van de VU&ID-fractie, noch in dat van de toenmalige meerderheid, al lag dat wel voor een stukje aan onszelf. Ik herinner me nog de vaak bemoedigende woorden van toenmalig voorzitter De Batselier, die eigenlijk wel een beetje met me te doen had toen hij zag hoe moeilijk ik het met die situatie had.
Ik denk ook aan de vele uren waarin ik met Bart De Wever, toen nog de jonge, onervaren, onbekende N-VA-ondervoorzitter – ik weet niet of u zich hem zo nog kunt herinneren –, naar Brussel pendelde en we over de politiek filosofeerden, over onze sterktes en onze zwaktes, over onze kansen en onze bedreigingen. Nu noemen we dat een SWOT-analyse.
Ik denk ook aan Marc Van de Looverbosch. Hij verwijst er zelf ook naar in zijn boek: wij op de markt in Mortsel ijverig campagne voerend, op het moment dat we door de woestijn aan het stappen waren, waarbij Marc ons finaal de boodschap meegaf: “Jullie zijn zeer enthousiast, maar je gaat het niet halen.” Van motivatie gesproken.
Ik herinner me ook nog als gisteren hoe ik collega Chris Vandenbroeke vaak plaagde met zijn boek. Ik spreek nu over de periode 2002-2003. Het ging om een boek van hem, uitgegeven in 1987, met als titel ‘Uit de schemerzone. De toekomst van de Vlaamse Beweging’, waarin professor Vandenbroeke stelde dat er in Vlaanderen ruimte was voor een Vlaams-nationale partij van 30 procent. De peilingen gaven ons toen 2,3 procent. Chris noemde dat zijn zwakste boek, al moet ik ondertussen toegeven dat hij verrassend visionair was.
Wat mogen we hieruit leren, collega’s? Ik heb voor jullie twee lessen vandaag, over de partijgrenzen heen. Geef nooit op, blijf gaan voor uw idealen, welke kleur of gezindheid ook, ook als dat tegen de zogenaamde mainstream of media blijkt in te gaan – wat trouwens niet hetzelfde is. Mijn slogan in die tijd was: enkel dode vissen drijven mee met de stroom. Ik moet u zeggen dat ik mezelf nooit een dode vis heb gevoeld.
En de tijd ging verder. Ik denk aan de kartelperiode met CD&V. Ik denk ook aan de lokroep van andere partijen. Ik denk ook aan de onbekende stap in 2008, toen we als N-VA opnieuw voor een eigen weg kozen, een standalone. Ik denk aan de verkiezingsoverwinningen van 2009, 2010 en 2014, waarbij ik in 2010, verkozen voor de Kamer, er geen seconde aan dacht om dit huis te verlaten.
Ik denk ook, collega’s, aan de vele vriendschappen die ik hier mocht ervaren, over de partijgrenzen heen. Ik heb er vanmorgen op de radio nog naar verwezen. Andere partij en andere kieskring, dat zijn vaak je dikste vrienden. (Gelach)
In ieder geval, ik herinner mij heel goede collega’s hier. En ik vind dat ik vandaag ook die collega’s mag vernoemen die van ons zijn heengegaan. Ik denk aan Chris Vandenbroeke, die ik al vernoemd heb, maar ook aan Dany Vandenbossche, gisteren twee jaar geleden overleden, en dit jaar nog Joris Van Hauthem.
Collega’s, bij huldigingen hoort het om achterom te kijken. Mijn dank gaat dan ook in de eerste plaats uit naar al diegenen die mij de kans gegeven hebben om dit mandaat te mogen uitoefenen en al diegenen die mij daarbij hielpen. Te veel namen zijn er om op te noemen, maar ik ga toch een kleine uitzondering maken. Vooreerst, hier ook aanwezig, nog lid geweest van de Vlaamse Raad: Hugo Draulans, die toch een beetje mee aan mijn politieke wieg stond, mijn medewerkster Diane, en Frans, de man op wie ik dag en nacht kan rekenen, en sinds kort ook Leentje.
Maar de belangrijkste vermelding geef ik toch aan mijn ouders – en mijn moeder is hier ook aanwezig – en grootouders, die mij in hun opvoeding een boodschap, een waarde en een visie meegaven. Sta me toe, voorzitter, dat ik mijn dankwoord met die waarden en visie afrond, want het is mijns inziens een universele, grenzeloze boodschap, die een invulling geeft aan het Vlaams-nationalisme waarnaar mijn familie en ikzelf steeds handelden, en dat bovendien tijdloos is, misschien heden ten dage actueler dan ooit. En het is nu eens niet achterom kijken. Het is veeleer een hoop voor de toekomst.
Vooreerst, beste collega’s, zijn we allemaal mensen, geschapen naar het beeld van de schepper voor de één, een resultante van de evolutie voor de ander, en voor de meesten waarschijnlijk een combinatie van beide.
Ondertussen zijn er meer dan zeven miljard mensen op de aardbol: mensen met verwachtingen, verzuchtingen, dromen en wensen die allemaal het beste voorhebben voor zichzelf, hun kinderen en hun naasten. Mensen die allemaal op een respectvolle manier moeten worden behandeld, wat werd vertaald in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Spijtig genoeg is dit voor velen, veel te velen, nog steeds een dode letter. Desalniettemin staat dit in de pikorde van de belangrijkheid op de eerste plaats.
Vervolgens zijn we allemaal lid van een gemeenschap. We wonen, leven en werken ergens. We wonen samen in een gezin, een straat, een wijk of een buurt. We leven in grotere en kleinere verbanden, vertaald in democratische entiteiten, in steden en gemeenten, in provincies, in Vlaanderen, de federale staat, Europa. Dit parlement neemt in dat rijtje een unieke plaats in. Want hier heeft dé democratische vertegenwoordiging van de Vlaamse natie haar gestalte. Het is dé publieke ruimte waar onze politieke discussie zich afspeelt, waar we verkiezingen organiseren en eenzelfde media en publieke opinie delen.
En finaal, ten derde, hebben we allemaal een eigen overtuiging. Die kan van ideologische dan wel van religieuze aard zijn of van beide. Dit is iets zeer individueels en behoort tot de persoonlijke levenssfeer, de persoonlijke vrijheid. Hier komen dan ook de zware woorden als tolerantie en verdraagzaamheid om de hoek kijken.
Collega’s, was het niet in deze stad, Brussel, dat de Vader des Vaderlands, Willem van Oranje, 450 jaar geleden in zijn oudejaarsrede een opmerkelijk pleidooi voerde voor gewetens- en godsdienstvrijheid, tegen de verdrukking en vervolging van een toen katholieke agressor in de vorm van de inquisitie? Waar zijn medestanders Egmont en Hoorn vanwege die tolerantiepleidooien onthoofd werden? Ja, ook toen reeds …
Beste collega’s, deze pikorde is voor mij, als Vlaams volksnationalist, onomkeerbaar. Als we de staat, het land op de eerste plek zetten, boven de gelijkwaardigheid van alle mensen, dan krijg je de toestanden en wreedheden die de voorbije eeuwen rood kleurden. Als we het geloof, de ideologie op de eerst plaats zetten, worden er niet minder mensen uitgemoord en vloeit er niet minder bloed. Ook niet in deze 21e eeuw.
Voor sommigen zullen deze woorden de evidentie zelve lijken. Niets is echter minder waar. En ontwaken moeten we, want verworvenheden bestaan niet. Het is een constante strijd. Het is dan ook mijn hoop dat we die drie principes in die volgorde steeds voor ogen houden, dat we ernaar handelen, ze altijd zullen verdedigen en dat dit Vlaams Parlement, voorzitter, daarvoor het baken mag blijven.
Collega’s, ik ben fier lid te mogen zijn van dit parlement. Ik ben fier jullie collega te mogen zijn. Ik dank jullie om dit samen met mij te vieren vandaag en wens jullie allen eenzelfde fierheid toe. (Applaus)
Kris Van Dijck